Ademhaling
De pinguin heeft een heel ander soort ademhaling dan de mens, een Pinguin is namelijk geen zoogdier, maar een soort combinatie van een vogel en een vis. De pinguin heeft een soort ademhaling met een luchtstroom die er altijd is.
De pinguin heeft een hartspier, die bloed door het hele lichaam pompt, en zo kan het hele lichaam gebruik maken van zuurstof. De pinguin is een vogel, en vogels hebben geen middenrif. Daarom maakt de pinguin gebruik van luchtzakken, dat zijn een soort zakken, en ademt de pinguin door middel van de buik. De buik zet uit en wordt groter, dan wordt de lucht aangezogen en ademt de pinguin in. De lucht wordt meteen door de longen naar de eerste luchtzak vervoerd. Als de pinguin uitademt komt de lucht in de luchtpijp, die zich vertakt in luchtbuisjes, met aan het uiteinde luchtblaasjes, over deze luchtblaasjes stromen bloedvaatjes. Het hart laat bloed stromen door die bloedvaatjes.
Zuurstofdeeltjes gaan door de wanden van de longblaasjes heen. Daarna gaan ze met het bloed mee. Daarna komt het in de lichaamsdelen.
Gaswisseling
Als het bloed terugstroomt naar het hart neemt het koolzuurgas mee. Dat komt tenslotte bij de longblaasjes. Dit gebeurt het zelfde met zuustof, maar dan andersom. Zuustof gaat naar binnen, in het bloed, en koolzuurgas gaat naar buiten.
Als de pinguin uitademt stroomt die lucht naar de bronchi, de bronchi zijn vertakkingen in de long die de lucht verspreiden over de hele long. Als de pinguin weer inademt gebeurt het eerste opnieuw, maar op het zelfde moment gaat de lucht die nog in de longen zat door geduwd naar de tweede luchtzak. Als de pinguin weer uitademt voor de tweede keer, wordt die lucht naar de eerste luchtzak geperst en wordt de lucht via de luchtpijp naar buiten geblazen.